Druk CTRL + F om een woord te zoeken

VERBOS                                                   PALABRAS    ADVERBOS   EXPRESIONES          last update : 7/5/2019

Spaans Nederlands
Abandonar a verlaten
Abrir a las dos (he abierto) openen om
Acabar eindigen, stoppen
Acabar de zojuist stoppen met
Acampar camperen
Acceder a toegang hebben, inloggen
Aceptar aannemen
Acercarse naar toe gaan
Acoger (acojo) verwelkomen
Acordar (acuerdo) akkoord gaan
Acordarse (me acuerdo) zich herinneren
Acostarse (me acuesto) naar bed gaan
Actuar optreden
Adividar raden
Adorar aanbidden, beminnen
Afectar aantasten
Afeitarse scheren
Agotar uitverkopen
Agotarse uitgeput zijn
Agradar bevallen
Agradecer bedanken
Agravar verergeren
Ahorrar sparen
Almanecer (amanezco) de dag beginnen
Almorzar (almuerzo) lunchen
Alquilar huren
Andar gaan,lopen
Andar en bicicletta fietsen
Apagar uitdoven, uitdoen
Apestar stinken
Apilar stapelen
Aprender leren
Aprovechar profiteren
Asaltar inbreken
Ascender beklimmen
Asegurar verzekeren
Asegurarse de que zorgen ervoor dat
Asustarse schrik hebben
Atender (atiendo) luisteren aandachtig
Atravesar (atravieso) doorkruisen
Atropellar overrijden, omver´rijden of lopen
Averiguar erachter komen, opzoeken
Ayudar helpen
Bailar dansen
Bajar naar beneden gaan
Beber drinken
Besar a kussen
Besarse con kussen met
Buscar zoeken
Caber en (quepo) inpassen, erin kunnen
Caer (caigo) vallen (bladeren)
Caerse (me caigo) bien goed bevallen (persoon)
Callar zwijgen
Cambiar veranderen, verwisselen, wisselen
Caminar lopen,stappen
Cantar zingen
Casarse trouwen
Ceder afstaan
Cenar dineren
Cenar fuera uit eten gaan
Cerrar a las (cierro) sluiten om
Charlar babbelen
Chocarse en tegen het lijf lopen
Clavar nagelen
Cocinar koken
Coger (cojo) vastpakken,nemen
Coincidir toevallig ontmoeten
Colaborar samenwerken
Colgar (cuelgo) hangen
Colorear kleuren
Comentar vertellen, zeggen
Comenzar (comienzo) beginnen
Comer eten
Cometer plegen
Cometer errores fouten maken
Comparecer verschijnen (vb voor rechtbank)
Compartir con delen met
Completar vervolledigen
Componer (compongo – he compuesto) samenstellen, componeren
Comprar kopen
Comprobar (compruebo) verifiëren
Concordar (concuerdo) overeenkomen
Condimentar kruiden
Conducir (conduzco) rijden
Confesar bekennen
Congelar invriezen
Conocer a (conozco) kennen,ontmoeten
Conseguir bereiken, verkrijgen
Consentar bevestigen
Consistir bestaan
Construir (construyo) bouwen
Consumir gebruiken, consumeren
Contestar antwoorden, beantwoorden
Convenir (convengo) van pas komen
Convertirse en omzetten in
Corregir verbeteren
Correr lopen
Cortar knippen,afsnijden
Coser naaien
Costar (cuesto) kosten
Crecer (crezco) opgroeien
Creer geloven
Criar opvoeden, kweken
Cruzar oversteken
Cubrir (he cubierto) bedekken
Cuidar a zorgen voor, oppassen
Cumplir waar maken, nakomen
Cumplir años verjaren
Danzar dansen
Dar (doy) geven
Dar la razón gelijk geven
Dar una vuelta een wandeling, toer maken
Dar vergüenza beschaamd zijn
Darse cuenta beseffen, te weten komen
Deber de moeten (moreel verplicht)
Decir (digo) zeggen
Dedicarse a zich bezig houden met
Degradar verminderen
Dejar achterlaten, laten
Dejar de stoppen met
Dejar un pedo scheet laten
Deletrear spellen
Depender de afhangen van
Derretir(se) dooien
Derrochar verspillen
Desaparecer verdwijnen
Desayunar ontbijten
Descansar rusten
Descender afdalen
Descubrir (he descubierto) ontdekken
Desear wensen
Desembocar en uitmonden in
Deshacer (deshago - he deshecho) uiteen halen, ongedaan maken
Deshinchar ontzwellen
Despedir (despido) afscheid nemen
Despertarse (me despierto) ontwaken
Destacar opvallen
Detenerse stoppen, pauze nemen
Devolver (devuelvo - he devuelto) teruggeven, weergeven
Dibujar tekenen
Dictar bevelen
Discutir ruzie maken (met woorden)
Disfrutar genieten
Disolver (disuelvo - he disuelto) oplossen (tablet)
Dividir delen met
Doblar buigen, vouwen
Dolerse (me duelo) pijn hebben
Dorar goud verkleuren, vergulden
Dormir (duermo) slapen
Dormirse (me duermo) inslaap vallen
Ducharse douchen
Dudar twijfelen
Echar del trabajo ontslaan
Educar opvoeden
Elaborar maken, opstellen
Elegir (elijo - he electo) kiezen
Emborracharse zat worden
Empezar (empiezo) beginnen
Emplear in dienst nemen, gebruiken
Enamorarse verliefd worden
Encantar (3de*) zeer veel houden van
Encender aansteken
Encontrar (encuentro) a vinden, tegenkomen
Encontrarse (me encuentro) ontmoeten, bevinden
Enfadarse kwaad worden
Engañar misleiden
Engordar verdikken
Ensayar repeteren
Enseñar tonen
Entender (entiendo) begrijpen
Entrar binnenkomen
Equivocarse vergissen
Esconder verbergen
Escribir (escrito) schrijven
Escuchar luisteren
Esperar wachten
Estar (estoy) zijn (toestand)
Estar + gerundio (ganando) winnende – aan 't winnen
Estar sin blanca geen geld hebben
Estropearse stuk gaan
Estudiar studeren
Evitar vermijden
Expresar uitdrukken
Extrañar algo iets missen, vreemd vinden
Extrañar a alguien iemand missen, vreemd vinden
Faltar (3de*) ontbreken
Fanfarronear bluffen
Fijar bevestigen
Fijatar bekijken aandachtig
Firmar ondertekenen
Freír (frío - he frito) frtituren, bakken
Fumar roken
Ganar winnen
Gastar verslijten, spenderen, gebruiken
Gastar el tiempo doorbrengen
Gastar una broma poets bakken
Gesticular gebaren maken
Girar draaien
Gozar de genieten van
Grabar opnemen, graveren
Gustar (3de*) houden van
Haber (he, has, ha/hay, hemos, habeís, han) hebben
Hay que men moet (verplichting)
Hablar spreken
Hacer (hago, haces, hace, hacemos, hacéis, hacen) doen
Hacer bien goed doen
Hacer cola een rij maken, in de rij staan
Hacer de compras inkopen doen
Hacer deberes huiswerk maken
Hacer deporte sporten
Hacer la comida, la cena, el almuerzo eten, diner, middagmaal maken
Hacer la limpieza kuisen
Hacer pedazos in stukken scheuren
Hacer punto breien
Hacer su cama bed opmaken
Hacer una cita een afspraak maken
Hacer una promesa een belofte doen
Hacerse amigos vrienden maken
Hinchar zwellen
Huir (huyo) vluchten, ontvluchten
Identificar identificeren
Imprimir (he impreso) drukken, afdrukken
Incluir (incluyo) bijvoegen
Incrementar groeien,stijgen, vermeerderen
Intentar proberen
Introducir invoeren
Investigar onderzoeken
Ir (voy) gaan
Ir a visitar, ir a ver (voy) gaan bezoeken, gaan zien
Ir de compras (voy) gaan winkelen
Ir de copas (voy) iets gaan drinken
Ir en bicicletta fietsen
Irse vertrekken
Jugar a (juego) spelen met
Juzgar oordelen, beoordelen
Latir overtreffen ,slaan, kloppen van hart
Leer lezen
Lesionarse kwetsen
Levantarse opstaan
Llamar roepen,bellen
Llamar a algo iets noemen
Llamarse heten
Llenar vullen, invullen
Llegar arriveren,aankomen
Llegar a ser worden
Llevar dragen, brengen
Llevar + gerundio + tijdspanne bezig zijn met
Llevarse meenemen
Llevarse con overeenkomen met
Llorar wenen
Llover (3de*) (llueve) regenen
Madrugar vroeg opstaan
Mandar sturen
Marcar markeren
Marcharse weggaan
Marearse zich duizelig voelen
Medigar bedelen, smeken
Medir (mido) meten
Mejorar beter worden
Mentir (miento) liegen
Meter erin stoppen
Mirar kijken
Molestarse irriteren, storen
Montar en bicicleta fietsen
Morir (muero - he muerto) sterven
Mostrar tonen
Moverse bewegen
Mudarse a verhuizen naar
Multiplicar vermenigvuldigen
Nacer (nazco) geboren worden, ontspringen
Nadar zwemmen
Narrar vertellen
Navegar por internet surfen
Nevar (3de) (nieva) sneeuwen
Nombrar benoemen
Observar observeren
Ocupar bezitten
Odiar haten
Ofrecer (ofrezco) aanbieden
Oír (oigo) horen
Oler (huelo) ruiken
Olvidar vergeten
Orinar plassen
Padecer de (padezco) lijden aan
Pagar betalen
Parar stoppen
Parecer (parezco) vinden van, denken
Parecerse a (me parezco a) gelijken op
Partir vertrekken,verdelen
Pasar doorbrengen
Pasear wandelen
Pedir (pido) vragen (om te krijgen)
Pegar slaan, kleven, plakken, lijmen
Peinar kammen
Pelear ruzie maken, vechten
Pensar (pienso) en denken aan
Perder verliezen
Perdonar vergeven
Perdonarse zich verontschuldigen
Pertenecer behoren
Pinchar prikken
Pisar trappen
Planchar strijken
Plantar planten
Poder (puedo) kunnen, mogen
Poner (pongo - he puesto) zetten,plaatsen,aandoen
Poner huevos eieren leggen
Ponerse (me pongo) opnemen (telefoon)
Ponerse celoso, nervioso jaloers, nerveus worden
Practicar oefenen
Preferir verkiezen
Preguntar vragenstellen
Prender gevangen nemen, vasthouden
Preocupar zorgen maken
Presentar voorstellen
Presentarse a zich voorstellen aan
Prestar dinero lenen
Probar (pruebo) proberen, passen
Producirse zich voor doen
Prometer beloven
Proveer (provisto) leveren
Publicar publiceren
Quedar blijven, vertoeven, bevinden
Quejarse klagen
Querer (quiero) willen
Quitar wegnemen, afnemen
Rechazar weigeren
Reclamar reclameren
Recetar voorschrijven
Recibir ontvangen
Recomendar (recomiendo) aanbevelen
Recordar (recuerdo) herinneren
Referirse a verwijzen naar
Reflexionar nadenken
Regalar geschenk geven, schenken
Regresar terugkeren, terogkomen
Renovar vernieuwen
Rellenar terug vullen, bijvullen
Repasar herzien
Repetir (repito) herhalen
Resolver (resuelvo - he resuelto) oplossen (vraagstuk)
Respirar inademen
Responder antwoorden
Restar aftrekken
Retrasar uitstellen
Reunir verzamelen
Reunirse ontmoeten
Reventar ontploffen
Robar stelen
Rodar afspelen, draaien
Rodear omringen
Romper (roto) breken
Romperse kapot gaan
Roncar snurken
Saber (sé) weten
Sacar uithalen
Sacar los entradas toegangskaarten halen
Sacarse uitdoen, uithalen
Salir (salgo) uitgaan,weggaan,vertrekken
Saltar springen
Saludar groeten
Salvar redden
Seguir (sigo) volgen
Seguir siendo / hablando blijven zitten / praten
Sembrar zaaien
Sentarse (me siento) zitten
Sentirse (me siento) zich voelen
Ser (soy) zijn (eigenschap)
Significar betekenen
Silbar fluiten
Sobrar overblijven, overhouden
Soler (suelo) + infinitivo de gewoonte hebben van
Sonar (sueno) bellen, klinken
Soñar (sueño) dromen
Sorprender verrassen, verbazen
Sostener tegenhouden
Subrayar onderlijnen
Suceder gebeuren
Sudar zweten
Sufrir lijden
Sumar optellen
Sustituir vervangen
Tachar doorstrepen
Tapar toedekken
Tapear tapas eten
Tardar spenderen, duren, wachten
Temblar beven
Temer vrezen
Tener (tengo) hebben,bestaan
Tiene que men moet (zelf opgelegd)
Terminar eindigen
Tirar schieten, gooien, wegsmijten
Tirarse neuken
Titularse diploma behalen
Tocar aanraken
Tocar (música) muziek spelen
Tomar nemen
Topezar struikelen
Topezar con ontmoeten
Trabajar werken
Traducir (traduzco) vertalen
Traer (traigo) meebrengen
Transportar vervoeren
Trasladarse verhuizen, verplaatsen
Tratar proberen
Tropezarse struikelen
Tutear tutoyeren
Ubicar bevinden, plaatsen
Ubicarse zich bevinden
Unir samenvoegen
Usar gebruiken
Utilizar gebruik maken van iets
Vacilar aarzelen
Valer waard zijn,
Valer la peina de moeite zijn
Vencer overwinnen
Vender verkopen
Venir (vengo) komen
Ver (veo - he visto) zien
Verse (se ve – ha se visto) elkaar zien
Vestirse (me visto) zich kleden
Visitar bezoeken
Vivir leven, wonen
Voltear omdraaien
Volver (vuelvo - he vuelto) a terugkeren naar